Ik voel iets, 2016, computertekening
Onbereikbaar
Ik was zestien. Je stond naast me. We wachten op de bus.
Je probeerde een praatje te maken, dat doet toch geen pijn, zei je.
Ik luisterde niet en stapte de bus in. Je ging naast me zitten terwijl,
er genoeg andere ruimte was. Je rook vies naar tabak.
Ik ga er hier uit, ik moet met de metro, zei ik, loog ik en stapte uit.
Waarom verliezen wonderen altijd hun glans bij mij?
Eerst Sinterklaas, toen de ooievaar. Nu dit. Ik kan niets vasthouden.
Vader zegt dat ik me afsluit voor iedereen, maar dat is niet zo.
Anderen zijn gewoon stom, onwetend en hebben geen fantasie.
Als ik zeg dat ik jou ken als de lege handschoen, zie je alsof het
werkelijk in Keulen dondert. Dus dat wordt dan niets.
Als je terug had gezegd je trommelt in me, zou mijn holle lichaam
ineens bol van leven staan. Alles zou dan plotseling van een niet
naar groot helemaal gaan.
Jouw koortsachtig mottig cirkelen rond de lamp is ronduit irritant.
Je mag branden! Ja, doe dat maar even.
Luister. Wat ik nu zeg is waar. Ik ben lang en onbegaanbaar.
Niets is bij mij verzonnen. Zoek me niet, ik ben een uitgetrokken
handschoen die eeuwig zweeft. Er is geen weg naar mij. Geen
enkele weg.
Ik passeer, ik ga voorbij. Er is geen pats boem stilstaan.
Dit alles maakt me niet gelukkig, maar ook niet moe. Ik ben zo.
Je bent voor altijd een vreemde voor me, ook met je praatjes.
Zag je met je vreemde ogen niet mijn vreemde mond?