Poging tot cipres, 2016, computertekening
Krabbel
Het gebaar van afscheid murmelde wat.
Adieu. Da-ag!
Murmelen heeft iets te doen met het geluid van de vage wind.
Soms lijkt het ook wel wat op het ketsen van langs elkaar schurende
bakstenen. Een mooi zacht geluid. Aangenaam. De natuur is altijd
aangenaam van zichzelf.
Het geluid bleef lange tijd in mijn hoofd zitten.
De zomer is heet en laat de lucht trillen. Er ontstaat een onduidelijk
landschap. De aarde ademt heet.
In de verte hoor je de hoge, schrille stemmetjes, kreetjes van
spelende kinderen. Ze bewegen hun tongetjes in hun mondjes en
eggen de woorden op hun korte weg. Wij horen en glimlachen.
Ook ik glimlach. Voel me veilig.
Vannacht zal ik vast weer een cipres zien.
Het is toegestaan. De natuur wil wel. Er zullen rondom kleine witte
vrouwen of meisjes zijn. Ze gaan me in de nacht vergezellen tot
het slechts onmogelijke vouwen tussen de lakens blijken te zijn.
Vouwen en vrouwen, het scheelt maar een letter.
Was het maar nacht, dan kon hij in het hoofd uit het hoofd doen.
Alles blijft, niets gaat verloren.
Denk je.
Maar het wordt hooguit een geheim. Meer niet.
Je naait in het donker je eigen masker, haakt je afweerkleed.
Soms lijkt het dat je steelt uit je eigen bagage. En dat mag, want
het is allemaal van je alledaagse jou.
Dan komt een kolossale geest je pakken en slaat je met een stok
op je kop. Je raakt versuft.
Je slaap droomt rustig verder.