Mist, 2016, computertekening
De winter praat
Soms vriest het weer zo helder dat het ijs gaar zingen.
De schaatser in mij weet dat en hoort het graag. De horizon lijkt
van glas te worden. Het rottige riet laat enkele kapotte vogels zien,
zij zijn vetloos en dooien pas als de dooi echt komt.
De winter neemt en maakt de zon van metaal. Zware zilverbloemen
geven het raam een feestelijk gezicht. Het lijkt op mist.
Mensen komen niet meer achterom in de roerloze sneeuw.
Je leeft in je eigen, vreemde, stille dorp. Vergeten broeken hangen
plankstijf aan de lijn, zij kunnen breken. De keuken is je vertrek en
de vorst slaat uit je kleren. Dampende aardappelen houden je warm.
Het vriest hard, ik wordt gek van de sterren. Ze zeggen dat ik moet
wachten tot het weer omslaat, maar in mijn hoofd rinkelt het anders.
Ik vaar alles aan scherven, het één nacht ijs doet me niets en al
het water schommelt tussen de nieuwe schotsen.
Op zo’n moment moet je niet verbaasd zijn dat er zomaar een plein
komt aanwaaien. Pleinen liggen niet altijd vast. Zij draaien zich soms
zomaar om en zeggen: Laat mij niet staan, ik ben er niet, ik kan niet
met je mee… wat natuurlijk erg cryptisch is. Alleen de winter kan de
woorden verstaan en neemt het plein vervolgens snel mee.
Echt: als je denkt ik zie een plein is hij alweer weg.
Maar je hebt aan hem gedacht en dat is voldoende in de winter.
Ik kijk naar buiten, ineens weet ik niet meer of het nu sneeuwt of
dat het de vitrages zijn die sneeuw suggereren. Mist?
Ik huiver.
Op de TV is een landschap met sneeuw.