Fantoom

Zwaaiman, 2005, bewerkte foto

Klein is groot

Nog zonder helm zwaait hij naar zijn zonnige herinneringen. Hij staat voor de
muur als een eenzame mier op het asfalt. Toch kan je niet zeggen dat hij zich
eenzaam voelt, want zijn vijanden zijn goed doorvoede vreemden voor hem.
Pas als hij het toestaat brandt zijn haat meer als een zon dan een gloeiende steen.
Het lijkt er veel op dat hij zijn eigen best betaalde generaal is. Dit slagertje kan
heel zijn volk zo slachten. Hij is een groot fantoom.
En die zonnige herinneringen?
Zijn kleine zonnetafel was immens. Als kind speelde hij daar zijn dromen af. Er
bestond nog geen gevaar. Alles was toen onder de gelukkige ogen. Hij zong de
hele dag, tot moeder het verbood.
Moeder was wel vaker de spelbreker. Haar karakter omstrengelde haar verkeerde
emoties. Van alle voorbeeldige blauwdrukken van haar begeerte kwam niets
terecht. Zodra ze vreugde bij een ander zag, zag ze ook haar vervuilde was die in
een diepe kuil verging. Met die smeerboel kon ze niets en het verbitterde haar.
Haar kijkglazen zaten halfvol wrok.
Hij mocht er niet kwaad van spreken en deed dat ook niet in het openbaar, maar
in de spinrag van zijn geweten kleefden die spinnen als een  bibberende wereld.
Bovendien zat de vader daar ook nog eens als laatste gast. Zijn schaduwen
staarden hem vaak vanuit onverwachte hoeken aan.
Als beeld waren zijn ouders zoiets als een snotterende klok.
Snik-snak-snik-snak.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *